Het was een zonnige dag, de vogeltjes flierden en floten alsof het een lieve lust was, bloempjes richten hun kruintje naar de zon en bijtjes en vlinders gingen nijver aan de slag met hun werkzaamheden van bevruchten van en verzamelen uit planten toen het gebeurde.
Ik wandelde buiten in het bos toen ik ineens zeer enthousiast mijn naam hoorde roepen.
“Heeee, ben jij het echt??”
Ontkennen had geen zin, maar hoe hard ik ook nadacht, een naam aan het gezicht, van de dame die aan kwam fietsen te koppelen, herkennen van gezichten is geen kerncompetentie van mij, lukte maar niet.
Ze stapte met lenige gratie af en verwelkomde me stralend.
“Ken je me niet meer? Van het school vroeger, Marjonlein, weet je wel?”
Na enige dapper graven in mijn geheugen begon er iets te dagen in het brein, zou het dan Marjolein zijn die....
“Is wel lang geleden allemaal toch?”
“Dat denk ik wel ja.”
“Hoe gaat het met je?”
“Nou ja, luister…”
Zeg ‘luister’ tegen elk willekeurig lid van het zwak grootgebrachte geslacht en ze vat dat op als een signaal om zelf te gaan praten. En dat ging ze dan ook doen.
En ineens wist ik het weer.
Marjolein ja die.
Ze zat inderdaad op de school waar ik me bekwaamde in een professie en leed aan, wat we noemden, propedeutitisch, dat wil zeggen, als er bij biologie een ziekte of kwaal werd besproken, ze dat de dag erop onder de leden had.
Ze was, zogezegd, makkelijk beïnvloedbaar.
Ooit was ze, het hoorde bij die tijd, eind jaren ’60, tot het boeddhisme bekeerd. Ik herinner me dat het tot allerlei onaangenaamheden leidde, omdat ze onmiddellijk met school stopte en ging zitten mediteren onder wat in de buurt het meeste weghad van een jamboeboom.
Tot ze van Marx hoorde en na lezing van "Das Kapital" zich aansloot bij een gezelschap dat de dagen en nachten vulde met diepgaande gesprekken over de vermeende verdeling der klassen op de wereld en de opslag van kernwapens en zo. Boedha werd ingeruild met lange wandelingen door Den Haag met de kameraden.
Daarom was ze zeer tegen het gebruik van de moderne magnetronoven die de school had aangeschaft voor de kantine om daarmee hapjes op te warmen, gerold in meters aluminiumfolie durfde ze nog net op 20 meter afstand van het apparaat te komen vanwege de straling die dodelijk zou zijn.
Tijdens de oppoppende geheugenflits was ze inmiddels al druk aan de praat geraakt over van alles en nog wat.
“…. En ik eet dus niets waarvoor dieren zijn doodgemaakt, dat is zoooo zielig voor die beestjes. Behalve dan eieren, want de kip gaat daarvan niet dood.”
In een vlaag van onbeheersbare adhoc reactie zei ik.
“Moet je eens proberen een ei uit te poepen”, het was eruit voordat ik het doorhad, de woorden, niet het ei, maar een voordeel van veel vrouwen is dat ze als ze praten ze niet luisteren. Ik kwam er dus mee weg.
“En ik las dat gluten best slecht zijn, dus daar ben ik mee gestopt en ja, lactose-intolerantie, daar heb ik ook van gelezen, dus melk en kaas, nee, dat doe ik niet. Mijn man vind dat wel lastig soms, maar hij zegt dan ‘goed schat’ en leest de krant verder.
Maar ja, nu heb ik darmkanker denkt de dokter en toen ik dat tegen mijn man zei keek hij me aan met bezorgdheid en zei ‘dat is een flinke tegenslag schat’.”
Ik probeerde me een houding aan te passen die me passend leek, maar slaagde daar maar met moeite in.
“Hoogste verontrustend meid”
“Och, ik heb al gelezen wat er aan te doen is, een plantenmengsel dat ze op internet verkopen. Heb dat al besteld. Nou, houdoe, moet verder.”
Zij peddelde verwoed verder, alsof zij meedeed aan een zesdaagse wielerronde en juist tot het besef was gekomen dat ze bij de leiders achterbleef, mij achterlatend met een hoofd vol gedachten.