In de winkel, druk doende met het verzamelen van de waren die opgesomd zijn in mijn lijstje, dat met autistische nauwkeurigheid op looproute is opgesteld, teneinde zo snel mogelijk de winkel weer te kunnen verlaten om de rest van de dag nuttig door te brengen, ontwaarde ik een man die zijn wagentje tot de nok had gevuld met de inhoud van een kleine buurtwinkel voortduwde.
“Veel boodschappen zo te zien” probeerde ik een gesprek te beginnen.
Hij keek me aan en glimlachte op een manier of hij zich verontschuldigd voor zijn aanwezigheid op aarde.
“Ja, meneer, mijn vrouw is in paniek vanwege die Trumpen en zo en ze las in zo’n vrouwenblad dat als er oorlog komt we genoeg eten in huis moeten en hebben. En ik zeg nog Truus, zo noem ik haar, ze noemt eigenlijk Trudy, maar als ik een beetje boos ben dan zeg ik Truus dus. Want al die paniek, ik geloof er niks van allemaal!”
“ik denk ook wel dat het niet zo’n vaart zal lopen” viel ik hem bij met een woord van troost.
“Dit is dus al mijn derde keer vandaag meneer, eerst een wagen vol papier om je gat te kuisen, terwijl we nog 293 rollen hebben van corona. Toen 300 flessen water en 200 batterijen. Kom ik thuis en zeg ik dat ik het wel genoeg vond zo, maar Truus weet zich nogal kernachtig uit te drukken zeg maar en ze zei ‘je gaat of je gaat’ waarbij de bij het tweede ‘gaat’ nogal nadrukkelijk van de gereedstaande koffer naar de voorduur keek. En toen ben ik maar gegaan, 300 blikken en potten conserven deze keer.”
Hij keek me aan met een blik die me deed denken aan de blik van vis in de viskraam, doods en somber en sjokte verder.
“Straks nog batterijen geloof ik en paracetamol, maar die is voor mezelf” hoorde ik hem nog zeggen.
Ik vulde haastig mijn wagentje met de door mijn vrouw gewenste goederen en haastte me naar de kassa