Oom Egbert, die al meer dan 40 jaar met tante Dahlia gehuwd is, noemt haar altijd ‘mijn bloemetje’ , behalve als ze hem even uit het oog en oor heeft, dan noemt heeft hij het over ‘mijn onkruid dat niet uit te roeien is’. Tante Dahlia heeft de het begrip ‘aanwezig zijn’ tot een kunst verheven, een kunstvorm die zelfs door de meest verstokte intellectuele elitair niet echt wordt gewaardeerd. Oom Martijn schildert het als “meer noten op haar zang dan alle kerkkoren van het land bij elkaar” waarbij het standaard de grap maakt, waar iedereen beleefd mee lacht, dat hij liever nootjes onder zijn prothese heeft, waarbij hij ten bewijze zijn tanden even los maakt van zijn aanwezige adem.
Het zal de wellicht wat jongere lezer nog niet bekend zijn, maar als een groep ouderen, waar volgens veel jongeren alle mensen van boven de vijfenvijftig levensjaren toe behoren, langer dan dertig minuten bij elkaar zijn, het gesprek automatisch overgaat in benoemen en uitwisselen van kwalen, gebreken en ander lichamelijk ongemak. En uiteraard heeft tante Dahlia alle kwalen of kent ze tenminste wel iemand die er ook mee te maken heeft. Met kinderlijk gemakt trekt ze het gesprek haar kant op om aansluitend een opsomming te geven van haar allergieën die iedereen kent, maar menig bediende in restaurants al tot wanhoop heeft gebracht.
Meteen na binnenkomst in een eetgelegenheid roept ze heftig gebarend de bediening naar zich toe en wordt de hele lijst spijzen, specerijen, ingrediënten, die haar een kriebel in de keel tot rode vlekken in de hals opleveren.
Kortom, ze was niet erg populair, tot er vorige week iets gebeurde.
Toen oom Thomas, die altijd pas laat, maar net voor het buffet, naar de bijeenkomsten komt, aanbelde merkte hij op hij Dahlia op de hoek van straat nog niet had hoorbaar had waargenomen en informeerde of ze wellicht echt ziek was.
Tja, hij had het relaas van Egbert, die op sleeptouw met Dahlia altijd al een der eersten aanwezig is, niet gehoord. Dahlia was weer eens naar een dinertje met het koor geweest en, naar traditie, de bediening even haar lijst met kwalen en allergieën bekend gemaakt. En even later kwam een ober met een groot bord, zoals in sterrenrestaurants gewoon, in de hand met daarop een volkoren beschuit.
“Mefrou, de kok denkt dat dit het enige uit de keuken is dat u geen hinder zal opleveren” hij knikte beleefd en schreed weg.
“Tja, en sindsdien is ze wat stiller hè mijn bloempje?”
En zo werd het, zeker na het vroege vertrek van tante Dahlia, nog lang gezellig.